-
1 challenge
n. uitdaging--------v. uitdagen, aanroepen, betwistenchallenge1[ tsjælindzj] 〈 zelfstandig naamwoord〉1 uitdaging ⇒ moeilijke taak, test♦voorbeelden:without challenge • zonder tegenspraak2 ‘who's there?’ is a challenge • ‘wie daar?’ vraagt een soldaat op wacht————————challenge2〈 werkwoord〉1 uitdagen ⇒ tarten, op de proef stellen♦voorbeelden:challenge thought • tot nadenken stemmen -
2 unchallenged
-
3 undeniable
-
4 willing
adj. welwillend, bereid; met toestemming; zonder tegenspraak; graag gedaan; met plezier; met liefde[ willing] 〈 willingness〉♦voorbeelden:I am willing to admit that … • ik geef grif toe dat …willing or not willing • goedschiks of kwaadschiks¶ a willing horse • een gewillig(e) werker/werkpaard -
5 without challenge
without challenge
Перевод: с английского на нидерландский
с нидерландского на английский- С нидерландского на:
- Английский
- С английского на:
- Нидерландский